– dit verslag van de tournee van De Vader verscheen oorspronkelijk op Facebook –
Gisteravond was alweer onze vijftigste voorstelling van De Vader, wanneer ik niet ziek was geweest, waren het er al negen en vijftig geweest. (die negen voorstellingen worden trouwens ingehaald) We speelden in Velsen/IJmuiden, voor mij een schouwburg met veel heel veel herinneringen aan de generale weken en try-outs die we daar met Het Toneel Speelt hebben doorgebracht, de Joseph-stukken, Lucifer. Maar goed dat is het verleden, HTS bestaat ook al niet meer, dus terug naar gisteravond. (Hoest/fact, verwaarloosbaar, de lente doet ook op dat terrein zijn zegenrijke werk) Erg goed publiek, en wat bedoel ik met zo’n hoogmoedig compliment? Dat het knisperend reageerde op het stuk, afgewisseld met intens diepe stiltes waarin je de oceaanstomers op het Noordzeekanaal hoorde passeren, en wat is dat prima spelen, dat je als het ware de stilte die uitgaat van 550 toeschouwers kunt manipuleren, dat je boven die stilte kunt gaan hangen en kunt bepalen hoe lang die mag duren, beslissingen die je in split seconds moet nemen, anders verspeel je een gouden kans. Niets is namelijk meer voldoening schenkend dan zo’n stilte, in ieder geval voor mij, meer dan het soms klaterende lachen uit de zaal, het oproepen van een lach is meestal een kwestie van techniek, een stilte daarentegen moet je verdienen. Gisterenavond leverde dus een paar secondes extra verdiensten op. Missie geslaagd? Nou nog niet helemaal: we hadden net twee dagen vrij gehad, dus hoe ik me ook vanaf twee uur s’middags aan het voorbereiden was, stuiterde ik weer van de onzekerheid, dat houdt gewoon nooit op, en me er bij neerleggen kan ik niet, ik zou zo graag weer eens onbekommerd op het toneel staan en er weer eens volop plezier aan beleven. Gisteren na afloop probeerde ik een bevriende theatercriticus (hij was er uit belangstelling en niet om over de voorstelling te schrijven, vermeld ik er maar even geruststellend bij) en zijn vriend, uit te leggen hoe ik door zo weinig meer te spelen toch een soort van noodzakelijke routine begin te missen: een toneelspeler moet minstens twee rollen per jaar spelen om niet elke keer bij een nieuwe rol van voren af aan te hoeven beginnen. Wanneer ik in dit toch wel veeleisende stuk aan de eerste woorden begin, kan ik me niet voorstellen dat die hele rol in mij opgeslagen zit en dat ik daar langzamerhand op zou moeten kunnen vertrouwen. Misschien lukt het vanavond in Stadskanaal? Je weet het maar nooit.