Iets te vanzelfsprekend wordt de aanstaande en gedeeltelijk al in werking zijnde opvolging aan de diverse Nederlandse toneelgezelschappen in de kunstkaternen hardnekkig als een generatiewisseling betiteld. Waarom vind ik dit een onzinnige benaming? Want van welke generatie wordt er uitgegaan? Wie bepaalt waar en bij welke leeftijd een generatie begint? Tussen de huidige artistiek leiders, van wie er nog enkelen stevig in het zadel zitten en voorlopig van geen wijken willen weten, terecht zou ik willen zeggen, gaapt op zich al een wijd scala aan generatieverschillen. En ook tussen enkele van de beoogde opvolgers zit soms nu al meer dan een generatie verschil.
Ik zou willen benadrukken dat wanneer die vermeende GW zich zal hebben voltrokken de opvolgers qua leeftijd al weer aan vervanging toe zijn. Op zich heeft leeftijd toch nauwelijks iets te maken met de artistieke kracht van een leider, de een bloeit op na jaren van praktijk, de ander zit in zijn jonge jaren al op zijn top en wanneer hij/zij zich van nieuwe impulsen weet te voorzien kan hij/zij het waarschijnlijk lang volhouden, zonder dat te worden belaagd door het generatievirus.
En aan de basis van dit vreemde gegoochel met leeftijden doet zich bij in ons land, dwars door de generaties heen, al jarenlang het bizarre verschijnsel voor dat iemand die een paar jaar achter elkaar geslaagde regieprestaties heeft afgeleverd, meteen al door de buitenwacht, lees de kranten, gebombardeerd wordt tot een kandidaat artistiek leider. Weer een misverstand, dat al vanaf de eerste jaren na de oorlog bestaat en waaruit bijna nooit verstandige lessen worden geleerd. Het aangaan van een opdracht als artistiek leider heeft seizoenen lang zijn weerslag op de regieprestaties van de kandidaat in kwestie, de taken die uit het leiderschap voortvloeien zijn immers zo complex en ingrijpend van aard dat ze elkaar meer dan eens nadelig beïnvloeden. En bijna nooit staat er niemand klaar om de beginnende artistiek leider te begeleiden of op te vangen. (Dat het ook wel eens goed kan gaan is aangetoond bij Theater Oostpool waar onder de hoede van een intendant verschillende talentvolle regisseurs zich konden ontwikkelen tot de leiders die ze nu blijken te zijn.)
Er zou iemand op het Ministerie lessen moeten trekken uit die meestal moeizaam verlopende en in het verleden ook vaak gecrashte door-start pogingen, iemand, liefst enigszins ter zake kundig, die het Arnhemse voorbeeld als methode oplegt aan andere nieuwe formaties. Het is nu eenmaal gewoonte dat toneelgezelschappen nooit tot overeenstemming over het te voeren beleid komen, daarvoor is ieder, ten dele begrijpelijk, te veel geconcentreerd op het eigen bestaan.
Zelfs Ivo van Hove die bij Toneelgroep Amsterdam zo’n goed voorbeeld geeft, en veel talentvolle regisseurs hun eerste regies laat afleveren, eerst in de Kleine Zaal en bij gebleken succes en talent in de Grote Zaal, kan niet garanderen dat hoe succesvol die producties ook kunnen zijn, de regisseurs toekomstige artistiek leiders zijn, want met hun regies doen ze geen ervaring in het leiding geven op, in tegendeel ze voelen zich, gezien hun uitlatingen in verschillende media zelfs onderdrukt door het gigantische productie apparaat. Trouwens Theu Boermans in de Haag is net als zijn Amsterdamse collega bijzonder genereus geweest in het kansen geven, maar het is afwachten hoe dat in de praktijk later zichtbaar wordt. Maar de tijd dringt! Tussen de onervaren jongste generatie en de aan het roer zittende dames en heren groeit inmiddels wel een twéé generaties kloof!
Misschien is het wel niet nodig om een overgang ‘soepel’ te laten verlopen, misschien is een stevige ruk aan het roer wel de oplossing om ons land in de komende jaren een even boeiend toneelleven te bezorgen als de oudere generatie op dit moment teweeg brengt.
Kijk naar Rotterdam waar de oplossing wordt gezocht in het bij elkaar brengen van bijna alle generaties! Maar het gaat ‘m om die ‘ruk aan het roer”, daar is beleid voor nodig, doorwrocht beleid dat een klein of zelfs een groot toneelschip van koers kan laten veranderen. En alsjeblieft zonder beginnersfouten die jaren van achterstand opleveren. De ervaring laat zien dat iedere wisseling van de wacht opnieuw het wiel moet worden uitgevonden door de ervaringsloze regiebeloftes.
Het is jammer dat ik er weer mee moet aankomen, maar een kijkje over de grens leert ons hoe het wel moet en kan: bij de buren hoeft niet oeverloos over een wisseling te worden gepraat, daar is een voortdurende caroussel van nieuw aantredende intendanten die altijd op ervaring kunnen bogen bij een vorig Stadttheater, ze treffen op hun nieuwe standplaats een goed geoutilleerd apparaat aan, ze zetten op bepaalde posten eigen mensen en voort gaat de artistieke ontwikkeling. Van tijd tot tijd trekt een oudere Intendant zich terug en van onderop wordt er voor een nieuw bloed en inspiratie gezorgd.
Het is bijna niet eerlijk, ik besef het, om ons magere toneelbestel met onze buren te vergelijken: een land met zestig Stadtheaters functioneert nu eenmaal anders. Maar er valt wel wat van te leren. Onderling zullen onze toneelleiders het nooit eens worden, dat is in het verleden meerdere malen gebleken, dus wordt het hoog tijd dat op het Ministerie zich eindelijk eens een betrokken afdeling inzet voor een gezonder systeem. Iemand die zich op de toneelafdeling van het Ministerie manifesteert als hoeder van een Nederlandse Stadtheaters- variant.
Er is een tijd geweest dat er zo iemand bestond, bij wie het altijd met elkaar overhoop liggende toneelwereldje zich veilig voelde. Iemand die het overzicht in de gaten hield, die voortdurend de koortscurve bijhield, en die een graag geziene gast was bij de diverse toneelbesturen die gretig gebruik maakten van zijn deskundigheid.
Iemand die aanzetten gaf aan doorstromingen, iemand bij wie zelfs generatiegenoten elkaar konden opvolgen. Die niet leed aan generatiewisselingen.