Herfst, echte herfst.

Gisteren begon de herfst zich stralend te ontplooien, de zon maakte er een kleurenfeest van, ieder jaar opnieuw verbaast ze ook de meest verstokte herfsthaters met haar toverkracht. Het leek wel lente!

De laatste Troilusweek op de Toneelschool is weer begonnen, met grote energie en inventieve speelhonger wierpen mijn studenten zich weer op het Troiaanse strijdperk. Vrijdag aanstaande moeten ze het resultaat van ons Shakespeariaans liefdes-oorlog onderzoekje aan hun andere docenten laten zien. Hoe zal het hun ‘later’  vergaan, waar zullen ze terecht komen en hoe gaan ze zich verder  ontwikkelen? Het is geen gemakkelijk tijdsgewricht, het theater is in een voortdurend gevecht om te overleven verwikkeld in een wereld met wel heel veel onzekerheden. De toekomst is altijd ongewis, dat is des toekomsts eigen, maar in deze jaren lijkt mij het vooruitzicht wel  erg onduidelijk. Hoezeer het theater ook in vroeger jaren een hard gevecht om het bestaan was, heb ik toch het gevoel dat mijn generatie het iets makkelijker heeft gehad met het vinden van een speel-plekje , toneel als cultureel verschijnsel werd in het tijdperk van de wederopbouw nog gezien als een vanzelfsprekend en vooral noodzakelijk onderdeel van het bestaan. En voor dat onderdeel waren veel acteurs nodig! Er werd strenger gelet op kwaliteit, dat wel, soms deden er bij de Amsterdamse Toneelschool maar een of twee acteurs eindexamen. Dat is nu wel anders met de overvolle klassen op een veelvoud aan scholen, vergeleken bij ‘vroeger’. De opleiding was in mijn dagen ook veel gerichter: er waren zes grote (met gemiddeld een veertigtal spelers in vaste dienst ) toneelgezelschappen, die door subsidienten verplicht waren toneelschoolleerlingen aan te nemen, ze van een tweejaars contract te voorzien om ze een reeele kans te geven zich te ontwikkelen en te bewijzen. Dat is nu wel anders, het gezelschap dat zich het ‘grootste’ pleegt te noemen komt nauwelijks aan een twintigtal vaste contracten toe. Er zijn zelfs nauwelijks stageplekken te verdelen. Tientallen kleine clubjes die als vernieuwende loodsvisjes rond de grote speelgevaartes zwemmen, kunnen nauwelijks rondkomen, zij zijn natuurlijk niet bij machte voor werk-soelaas te zorgen. Als ik mijn studenten zo fanatiek bezig zie, maak ik me vaak zorgen, waar leiden we ze voor op? Voor werkeloosheid? Voor een onzeker bestaan waarin ze concessie op consessie moeten doen? ‘Mijn klasje’ zal het wel redden denk ik, ze zijn meer dan gemiddeld talentvol, en naar de waarachtige talenten is altijd vraag, is het niet meteen na hun eindexamen, dan toch wel in de zeer nabije toekomst. De zon is weer gaan schijnen om deze afsluitende zin voor vandaag in een verwachtingsvol lichtje te zetten.