Door Rob Molin (link)
Een gecompliceerde persoonlijkheid die te midden van roerige gebeurtenissen zijn weg in het leven zocht. Zo treedt Joost van den Vondel (1587-1679) voor het voetlicht in het vierde boek van Hans Croiset (1935).
Ik, Vondel is als het ware een door de dichter zelf opgetekende monoloog die zich uitstekend zou lenen als tekst voor een solo-optreden in het theater. Deze autobiografie is vooral toch bedoeld als ‘leesboek’ zo lijkt Croiset, schrijvend acteur zoals zijn vader Max, telkens weer aan te stippen door middel van een inleidende synopsis boven elk hoofdstuk. Een boek over een eeuwige jeugd met een louterende anticlimax lijkt nog de beste karakterisering.
Samenvatting boven hoofdstukken
Boven het indrukwekkendste hoofdstuk ‘Mariavespers’ staat als samenvatting: ‘Waarin Vondel [man van boven de negentig] naar de Oude Kerk wordt vervoerd en door Huygens’ zonen naar hun jarige vader [van tegen de tachtig] wordt begeleid.’ Constantijn Huygens is een andere literaire grootheid uit de zeventiende eeuw, de vader van de net zo beroemde wetenschapper Christiaan. Er komen in Ik, Vondel nog meer dragers van de Nederlandse renaissance en ‘Gouden eeuw’ voorbij zoals de Nassau’s en bestuurders van de stad Amsterdam. Ook zij worden door de verteller neergezet als mensen van vlees en bloed.
Tijd op zijn retour
Vondel leefde als hoogbejaarde in een tijd waarin zowel hij als de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op hun retour leken. Zijn geestesvermogens hebben tot in zijn laatste levensmaanden niet aan kracht ingeboet, maanden waarin zijn biografie ten slotte voltooid wordt door zijn aangetrouwde nicht en hartsvriendin, de erudiete Agnes Block. Zij is één van de figuren die Vondel zeer dierbaar zijn naast zijn overleden vrouw bij wie hij vijf – inmiddels eveneens gestorven kinderen – had. Ook kleinkinderen overleeft hij waardoor het net om hem heen almaar strakker wordt aangehaald en hij behalve op Agnes Block steeds meer op dienster Aeltje aangewezen raakt.
Vondel kan moeilijk verkroppen dat op zijn oude dag de Amsterdamschen Schouwburg gesloten is. Het is een gevolg van geldverslindende oorlogen die de Republiek voert tegen het buitenland. En ook binnen de grenzen is het vaak hommeles zoals de lezer in geuren en kleuren wordt voorgeschoteld in eerder genoemd hoofdstuk ‘Mariavespers’. Tijdens het ten gehore brengen van muziek in de Oude Kerk leggen indringers – die menen dat een katholieke kerkdienst aan de gang is – het orkest op onbehouwen wijze het zwijgen op.
Toneeldichter herleeft bij zijn werk
Zoals gezegd lopen in Croisets boek de dreigende ondergang van Amsterdam en Republiek enerzijds en het naderend einde van Vondel anderzijds, parallel. Wie echter anno 2017 tijdens een wandeling of vaart langs zeventiende-eeuwse Amsterdamse grachtenpanden zijn ogen de kost geeft ziet een glorieuze stad en wie dan Vondel leest, proeft de mens en dichter op zijn best. Het is een ervaring waarvan eeuwenlang en telkens opnieuw, toeschouwers in de Amsterdamse schouwburg van Gijsbrecht van Aemstel in verhevigde mate hebben genoten. Na afloop bewonderden zij de stad alsof zij herrezen was en Vondel in zijn goede jaren nog in hun midden vertoefde.
Behalve in zijn werk herleeft onze grootste toneeldichter in Ik, Vondel en mede in de enkele jaren geleden verschenen biografie door Piet Calis. Al tijdens zijn leven had Vondel een biograaf in de gedaante van Geeraert Brandt. Deze bezoekt op de valreep de dichter om naar precaire feiten te vissen. Met dit optreden verlevendigt Croiset de monoloog van Vondel, een kunstgreep als aan het einde van het boek wanneer Agnes Block schrijvend in Vondels huid kruipt. Brandt hoeft niet alles te weten, vindt Vondel en juist dit verleidt hem als autobiograaf tot het openbaar maken van wat hij liever niet aan de grote klok hangt . Waaronder zijn geestelijke depressies, een buitenechtelijke liefde en zijn geloofstwijfel.
Geloofsvertwijfeling
De oude Vondel is niet de diepgelovige gebleven zoals hij als schrijver van theaterstukken als Adam in ballingschap bekend stond. Godsdiensttwisten waren al voor zijn ouders een dagelijkse realiteit. Door hun doopsgezindheid belandden ze na de verovering door de katholieke Spanjaarden vanuit hun woonplaats Antwerpen in Keulen, waar Joost in 1587 geboren werd. Omdat het daar te heet onder de voeten werd, vluchtten ze naar het protestantse Amsterdam. Eigenzinnig als hij was bekeerde Vondel zich tot het katholicisme wat hem uiteraard niet in dank werd afgenomen. Zo ontzegde P.C. Hooft – bij wie hij ’s zomers in het ‘Hoge Huys’ te Muiden met andere eminente letterkundigen verkeerde – hem na zijn ommezwaai de toegang.
Openheid en eerlijkheid
De ouder wordende Vondel begon zich meer en meer over zijn vroegere standpunten te verbazen. Niet tornde hij aan de schandaligheid van de terechtstelling van Johan van Oldenbarnevelt in het ‘Het stockske’. Was zijn negatieve visie op de Nassau’s in dit overbekende hekeldicht nog onderhuids, in zijn laatste levensjaar windt hij er geen doekjes om: ‘Met het sinds kort weer op de republikeinse troon zetten van een Nassau dreigt onze opstand [tegen de Spanjaarden eind zestiende eeuw] in een dictatuur te veranderen.’ Kritisch ook is hij kort voor zijn dood zelfs naar God: ‘De vogels, de zon en de verschietende sterren zijn onderdelen van een groter geheel, dat zich volgens de nieuwe wetenschappen buiten Uw bemoeienis afspeelt […] er moet een nieuwe encycliek komen, waarin helder voor iedereen te lezen staat dat de grote geleerden van onze tijd, zonder gevaar voor brandstapels, hun baanbrekende werk kunnen voortzetten. Uw mensheid kom er verder mee!’
Dit fragment is tevens een demonstratie van Croisets dynamische stijl en natuurgetrouwe uitbeelding. Door deze schrijfkunst is Ik, Vondel een onvergetelijke hommage geworden aan de Shakespeare van de lage landen.