Vanmorgen hebben we op Zorgvlied Andre van den Heuvel begraven, de acteur die onlangs op 86 jarige leeftijd overleed. Kinderen en kleinkinderen brachten een ontroerende hommage aan de man die zo’n belangrijke rol in hun leven vervulde, het ene verhaal nog aangrijpender dan het andere, ook van mijn broer Jules die zijn trouwe vriend herdacht met mooie woorden. In het midden van de aula stond een blankhouten kist waarin de stilgevallen toneelspeler lag. Mij bekroop het beangstigende gevoel dat de man die honderden rollen, grote rollen aan het toneel had gespeeld nu nooit meer spreken zou, alleen nog hoorbaar in de herinnering van zijn familie en in de herinnering van een onbekend publiek dat hem heeft bewonderd. En in de herinnering van de mensen die samen met hem op het toneel hebben gestaan, gezeten, gelegen en heen en weer gelopen, collega’s van hem die blind konden varen op zijn aandeel in het stuk dat hij speelde.
Hij was een toneelspeler die de bron van zijn artisticiteit in het beeldhouwen had gevonden. Dat was natuurlijk al een uitgangspunt dat heel uitzonderlijk was, een jonge man die eerst in de eenzaamheid van zijn atelier vormen leerde scheppen, vormen van voorwerpen en vormen van mensen, en die daarna kiest om alsnog naar de Toneelschool te gaan. Hij had zijn diensttijd doorgebracht in de Tweede Politionele actie in ons toenmalige Indie, waar hij lichamelijk en geestelijk gebroken uit terugkeerde. Misschien was het de geborgenheid van de toneelopleiding die hem weer levensvreugde kon teruggeven. Hij legde na drie jaren studie een glansrijk examen af en direct werd geengageerd bij de toenmalige Nederlandse Comedie, in die dagen samen met de Haagsche Comedie de hogeschool van het Nederlandse toneel. Hij had daar te midden van sterren als Ko van Dijk, Ank van der Moer,Ellen Vogel en Han Bentz van den Berg meteen erg veel succes, een stralend jonge acteur die het beeldhouwen nooit los kon laten, en die het zoeken naar vormen naar het repetitielokaal verlegde, iemand die een feilloos gevoel voor vorm uitstraalde, alsof hij in het voorbereiden van weer een nieuwe rol aan het boetseren was, die met teksten speelde alsof hij ze eerst uit marmer tevoorschijn moest hakken.
De eerste keer dat wij samenwerkten was bij het Rotterdams Toneel in de late jaren vijftig. De toenmalige directeur van dat gezelschap was Ton Lutz, toen nog een aanstormende nieuwe-lichting-regisseur, die ter gelegenheid van de her-opening van de lelijkste schouwburg die ons land ooit heeft gehad, het Nederlandstalige blijspel van Eduard Veterman Lysistrata ensceneerde waar Andre samen met Lia Dorana, de hoofdrol in speelde. Ik herinner mij nog levendig hoe ik al tijdens de repetities onder de indruk raakte van zijn tomeloze energie, zijn speeldrift en zijn secure tekstbehandeling, eigenschappen waar ik nog wel een pondje van kon gebruiken. Hij was een jaar of zes ouder dan ik, en toch leken we voor Ton Lutz in dezelfde rollencategorie te vallen, een omstandigheid waar Lutz knap mee in de knoop raakte toen hij opeen goede dag ons allebei rollen beloofde waar uiteindelijk de ander mee aan de haal ging. Andre had de jonge schrijver Treplov in de Meeuw van Tsjechov in het vooruitzicht gesteld gekregen, en ik was gekozen om Christian in Cyrano te spelen. Mij leek een rol in de nabijheid van Guus Hermus het summum, al zou ik dan ook Sjarov mislopen die de Tsjechov zou komen regisseren. Hoe Lutz het voor elkaar heeft gekregen weet ik tot op de dag van vandaag niet, maar uiteindelijk werden de rollen omgedraaid, Andre Christian en ik de jonge Treplov. Achteraf begreep ik de ommezwaai wel een beetje, ik zou te jong zijn om de lover van Ann Hasekamp te spelen, en Andre had precies de leeftijd voor beide rollen. In datzelfde seizoen waren we bij het Rotterdams Toneel een werkgroep van jonge spelers begonnen en in dat kader regisseerde Andre twee een-acters van W.F.Hendriks. De schrijver kwam bij de repetities kijken, en betoonde zich een uiterst sympathiek meelevende auteur. Jaren later draaide die houding 180 graden om en fulmineerde hij tegen het Toneel in het algemeen en tegen het spel in zijn een-acters in het bijzonder. Maar Andre was in zijn nopjes, hij voelde zich gelukkig in zijn werk en had een prima werkstuk afgeleverd. ( wanneer ik de foto’s van Hermans en Andre die ik op de repetities nam, heb teruggevonden zal ik ze alsnog bij dit verhaal afdrukken.) Na deze samenwerking gingen we ieder een eigen kant uit, kwamen elkaar uiteraard geregeld tegen en bleven we op de hoogte van elkaars werkzaamheden.
Heel veel jaren later, we schrijven nu 1991, de Haagse Comedie was opgegaan in het nieuwe Nationale Toneel, vroeg ik Andre om in verschillende stukken mee te komen spelen: Bezoekers van Botho Strauss, de hoofdrol in Heldenplatz van Thomas Bernard, waar hij zijn tweede(!) Louis d’Or voor ontving. Hij werkte met grote overgave samen met Leonard Frank, later met Franz Marijnen in Wachten op Godot, hij speelde Osip in de Revisor ook bij Marijnen. De kennismaking en samenwerking met Franz en Andre bleek een geluksband, beiden werkten met grote overgave met elkaar, ze spraken elkaars taal en dat mondde uiteindelijk uit in een grandioze Koning Lear. En het is in dat stuk dat we na Lysistrata of de Vrouwenstaking weer samen op het toneel stonden, hij als de gek geworden koning en ik als zijn blind gemaakte dienaar. Blind. Dus overgelaten in de handen en het spel en de geest van Andre. Er ging een alles doordringende stilte van hem uit, hij beheerste de materie zo intens dat hij ook nog eens zekerheid uitstraalde, en zekerheid bij een tegenspeler is de meest betrouwbare reddingsboei die er op het gevaarlijke en riskante toneel kan bestaan. Die scene heb ik NOOIT kunnen zien, er zat een dik plakkaat zwart in mijn ogen gesmeerd, want Franz wilde perse dat mijn blindheid zo echt mogelijk moest zijn. Heb dus nooit geweten hoe de scene er uit zag, maar Andre leidde mij secuur en behoedzaam door de kluwen van verdriet om onze beide verloren gegane levens. Daar ben ik hem nog altijd dankbaar voor.
De dag voor zijn overlijden liep ik, van niets wetend door de Corellistraat waar hij woonde, ik kwam net van de tandarts en dacht waarom bel ik nou niet eens bij hem aan, waarom ga ik nou niet eens een kopje koffie bij hem drinken. Dat zal hij best leuk vinden, hij is iemand die het maar wat fijn vind om over onze toneelavonturen te praten, maar nee, ik liep zijn deur voorbij. Zo gaat dat. En de volgende dag dat bericht op de radio. Dag goede Andre.
Na de begrafenis reed ik door naar Den Haag om aanwezig te zijn bij de tiende Ida Wasserman-lezing door Elsie de Brauw. Verzeilde daar in een volledig andere wereld, het theater in de geest van de levenden, van het levende toneel van het moment. Maar daar over een volgende keer. Nogmaals dag goede Andre.